Wat is tussentaal?
Tussentaal is de benaming voor de informele spreektaal in Vlaanderen die geen dialect is, maar ook geen Algemeen Nederlands. Het is de Vlaamse omgangstaal bij uitstek: ze wordt gehanteerd door Vlamingen die in persoonlijkere of informelere situaties geen dialect kunnen of willen spreken.
Waar komt tussentaal vandaan?
Fase 1: standaardiseren in Europa
Om het ontstaan van de Vlaamse tussentaal te begrijpen, moeten we even de geschiedenis in, terug naar het ontstaan van het Algemeen Nederlands.
Zoals we in de les al hebben besproken, gingen West-Europese talen vanaf de renaissance door een standaardiseringsproces. Dat proces kwam op kruissnelheid door de opkomst van het nationalisme, dat zorgde voor een sterke nadruk op uniform taalgebruik. Staatsoverheden streefden immers maximale sociale en culturele eenheid binnen hun natiestaat na: ze wilden dat burgers zich zouden identificeren met elkaar én met de staat. Eenheid in taal is daarbij erg belangrijk, en zo kwam het standaardiseringsproces in een stroomversnelling.
Zoals we in de les al hebben besproken, gingen West-Europese talen vanaf de renaissance door een standaardiseringsproces. Dat proces kwam op kruissnelheid door de opkomst van het nationalisme, dat zorgde voor een sterke nadruk op uniform taalgebruik. Staatsoverheden streefden immers maximale sociale en culturele eenheid binnen hun natiestaat na: ze wilden dat burgers zich zouden identificeren met elkaar én met de staat. Eenheid in taal is daarbij erg belangrijk, en zo kwam het standaardiseringsproces in een stroomversnelling.
In Nederland liep het net zo: vanaf het begin van de negentiende eeuw kan je spreken van hét Standaardnederlands. Voor Vlaanderen is het verhaal ingewikkelder. Toen in de zeventiende eeuw het standaardiseren van de volkstalen op gang werd getrokken in Europa, stond Vlaanderen onder vreemde heerschappij. Het Frans was de taal bij uitstek voor de sociale elite en het publieke leven, het Nederlands was beperkt tot het gemeenschapsleven. Dat gemeenschapsleven was een erg plaatselijke aangelegenheid: een praktische noodzaak voor standaardisering was er niet.
Fase 2: tijd voor emancipatie
In de loop van de twintigste eeuw nam de emancipatie in Vlaanderen toe. In Nederland had de standaardtaal al stevig voet aan de grond, waardoor de Vlamingen voor een keuze stonden:
(a) de Noord-Nederlandse standaardtaal overnemen, met als gevolg één groot Nederlands taalgebied dat over de grenzen heen rijkt. In de taalkunde staat deze optie bekend als een exogene, of taalvreemde, oriëntatie. De politieke aanhangers ervan stonden bekend als “integrationisten”. (b) een eigen Vlaamse standaardtaal creëren, met aandacht voor de verschillen tussen het Nederlands in Nederland en het Nederlands in Vlaanderen (denk aan goesting vs. leuk). Deze optie heet een endogene, of taaleigen, oriëntatie. De aanvoerders van deze strategie werden “particularisten” genoemd. |
Na pittig politiek debat werd optie (a) uitverkozen. Vlaanderen zou de Noord-Nederlandse norm overnemen, en Vlaanderen en Nederland zouden één uniform taalgebied worden, over de rijksgrenzen heen.
|
Fase 3: een uniform Nederlands?
Zo geschiedde: de Vlaamse standaardtaal werd die van Nederland. Op politiek niveau leek het eenvoudig, maar de praktijk was minder vanzelfsprekend. Het Nederlands in Vlaanderen kent namelijk op alle niveaus van de taal (uitspraak, woordenschat, zinsbouw, …) verschillen met het Nederlands. Die verschillen moesten worden weggewerkt: er was nood aan taalintegratie. Dat vertaalde zich in een hoop taalpropaganda: langs alle wegen en kanalen werd het de Vlaming ingepeperd: spreek ABN, spreek zoals de Nederlanders.
Maar verschillen waren er nu eenmaal. Het Nederlands van de Vlaming was niet hetzelfde Nederlands als dat van de Nederlander, en dus niet hetzelfde als het Standaardnederlands. Het Standaardnederlands was strikt genomen een beetje een “vreemde taal” voor de Vlamingen, en zou dat ook blijven. Het Standaardnederlands was niet de taal van de Vlaamse identiteit. Zo maakte ze weinig kans om, ondanks alle taalpolitieke inspanningen, echt de omgangstaal van de Vlamingen te worden. |
Fase 4: een Vlaamse omgangstaal
Tegelijkertijd was die nood voor een omgangstaal er wel. De Vlaming wil zijn Vlaamse identiteit uitdrukken op een manier die overal in de Vlaamse gemeenschap wordt begrepen, en die overal dezelfde (geografische) reikwijdte en dezelfde (sociale) betekenis heeft. Vanuit deze nood ontstond een natuurlijk, ‘endogeen’ standaardtaalvormingsproces. De Vlamingen zochten de mosterd bij elkaar: een aantal kenmerken die typisch zijn voor het Brabantse dialectgebied verspreidden zich over de rest van het Vlaamse land. Het resultaat was de Vlaamse tussentaal, die ook wel Verkavelingsvlaams of Soapvlaams werd genoemd.
Nalezen |
Oefenen |
Je vindt ditzelfde verhaal terug in de leerlingencursus over tussentaal. Die kan je raadplegen via de link hiernaast.
Veel leesplezier! |
De achtergrond inoefenen kan je hier:
|